FAQ frequently asked questions/veelgestelde vragen…

Een toetscyclus bestaat uit de volgende componenten: ontwerpen, construeren, afnemen, nakijken, analyseren, rapporteren en evalueren. Tussen de componenten “construeren”, “afnemen” en “analyseren” hoort het component “beheren van een itembank”. Daartussen bestaat een wisselwerking.

Een interessant document is het “begrippenkader voor digitaal toetsen”.

Een toetsspecificatie staat gelijk aan het ontwerp van een toets. Het gaat over aspecten als  ‘te toetsen onderdelen’, ‘het aantal te stellen vragen’, ‘kennis, inzicht of toepassing’ en ‘hoe wordt de toets vormgegeven’ en de keuze voor summatief of formatief toetsen.

Binnen de auteursomgeving worden de toetsitems ontwikkeld. Zowel de vragen als de antwoorden worden binnen de auteursomgeving opgesteld.

De afspeelomgeving staat voor de plaats waar de student de toets daadwerkelijk maakt. In het geval van digitaal toetsen is dit de online toets zelf. Vaak wordt deze online toets gekoppeld aan een secure browser. Deze zorgt ervoor dat de student tijdens de toetsafname niet zomaar software kan gebruiken om op internet te zoeken naar antwoorden of met anderen te communiceren. De afspeelomgeving registreert de antwoorden en stuurt deze terug naar de itembank.

Bij digitale toetsafname is er sprake van een ICT opstelling. Daarbinnen wordt de toets afgespeeld.

Het centrale component waarin alle items worden opgeslagen is de itembank. De items worden gelabeld, zodat deze makkelijk terug te vinden zijn voor de diverse gebruikers van de itembank.

Nadat de toets nagekeken is, wordt de toets geanalyseerd. Dit gebeurt door de analysetool.

De formatieve toets biedt niet alleen uitzicht op de resultaten, maar ook inzicht in het hoe. De formatieve toets wordt zo een onderdeel van het leerproces. De student weet nu precies hoe hij of zij ervoor staat.

Formatieve toetsen zijn veelal oefentoetsen.

Een toets is summatief als deze een (eind)beoordeling dient te geven in de vorm van een cijfer, geslaagd of gezakt, voldoende of onvoldoende. Bekende voorbeelden van summatief toetsen zijn tentamens en examens.

Binnen de auteursomgeving, voor het maken en beheren van toetsitems, kan een workflow-ondersteuning gerealiseerd zijn, zodat ontwikkelde toetsitems in een reviewproces kunnen worden opgenomen. Door het reviewen van toetsitems wordt de kwaliteit van de toetsitems verhoogd.

De voordelen van digitaal toetsen zijn legio. Studenten leren door de toetsen. De toetsen geven snelle en inhoudelijke feedback. De gemaakte toetsitems door de auteurs/toetsconstructeurs kunnen uitgewisseld worden, zodat er relatief snel een grote databank aan toetsitems ontstaat. De digitale toetsen geven snel inzicht in het kennisniveau van de student. Er wordt enorm veel tijd bespaard door het automatische nakijkproces. Kwalitatieve toetsen komen tot stand door de workflow: het kritische werkproces, waarbij de toetsitems door een reviewproces gaan en almaar verbeterd worden. De toetsen zijn up-to-date ingericht en zien er visueel aantrekkelijk uit. Digitale toetsen kunnen video en  afbeeldingen bevatten. Dit is motivatieverhogend voor de student. Er zijn vele afwisselende aantrekkelijke vraagvormen beschikbaar. De toetsen zijn tijd- en plaatsonafhankelijk inzetbaar.

Een toetsitem is een vraag uit de digitale toets.

In de toetsmatrijs worden de kenmerken van de toets vastgelegd. Het is een specificatietabel waarin alle kenmerken van de desbetreffende toets zijn vastgelegd zoals:

  • het aantal toetsvragen (toetsitems)
  • de onderwerpen van de toetsitems
  • de wegingsfactor van een toetsitem (hoe zwaar telt welke vraag mee in de beoordeling)
  • welke vraagtypen de toets bevat
  • de tijdsduur waarbinnen de toets gemaakt mag worden
  • of er hulpmiddelen tijdens de toetsafname gebruikt mogen worden

Een digitale toets wordt automatisch nagekeken. Dit levert de docent een enorme tijdsbesparing op.

Toetsafleiders zijn de foutieve antwoorden op een toetsvraag.

Een kennisflits is een uitleg of een toelichting bij een toetsvraag.

Een toetsvraag bestaat uit een stam (de eigenlijke vraag) en de context (de casus of case).